Heden achttien Maart negentien honderd veertien zijn voor mij, Ambtenaar van den burgerlijken stand van Rotterdam, verschenen ten einde een huwelijk aan te gaan: Johannes Versteegt, oud vier en twintig jaren, pakhuisknecht, geboren te Katwijk, wonende alhier, meerderjarige zoon van Johannes Versteegt, oud acht en zestig jaren, loswerkman en Mensje van der Vliet, zonder beroep, beiden wonende alhier, en Elisabeth Kruithof, oud vier en twintig jaren, zonder beroep, geboren te Woerden, wonende alhier, meerderjarige dochter van Willem Kruithof, overleden en Johanna Susanna van Bruggen, oud een en vijftig jaren, zonder beroep, wonende alhier. De vader van de bruidegom en de moeder van de bruid, alhier tegenwoordig, verklaarden tot dit huwelijk hunne toestemming te geven, terwijl de toestemming door de moeder van de bruidegom werd verleend bij notariele akte. De afkondiging van dit huwelijk is alhier onverhinderd geschied op zeven Maart dezes jaars. Ik heb bruidegom en bruid afgevraagd of zij elkander nemen tot echtgenooten en getrouwelijk alle de pligten zullen vervullen, welke door de wet aan den huwelijken staat verbonden zijn. Nadat deze vragen door hen bevestigend beantwoord werden, heb ik, in naam der wet, uitspraak gedaan, dat zij door het huwelijk aan elkander zijn verbonden. Als getuigen waren tegenwoordig: Pieter Kruithof, oud vier en vijftig jaren, schipper, wonende te Delft, oom der echtgenoote en Jacobus Franciscus Keller, oud twee en twintig jaren, kantoorbediende, wonende alhier. Waarvan akte, welke overeenkomstig te wet is voorgelezen. ...................................................